Mijn ogen leiden je naar huis is de debuutroman van de schrijfster en journaliste Markéta Pilátová.
Jaromír is de grote liefde van Maruška, tot de Tweede Wereldoorlog hem dwingt om te vluchten uit Tsjecho-Slowakije. Hij vraagt of ze meegaat, maar ze duikt onder bij een oom op het platteland. Jaromír vertrekt naar Brazilië, een kaartje daarheen was het goedkoopst, en trouwt daar met Luiza, een dochter van Duitse immigranten. Als de oorlog is afgelopen komt er een brief naar Praag, de eerste van vele brieven van Jaromír.
Zijn laatste brief ontvangt ze uit handen van de overgekomen Luiza. Jaromír is dan al dood. Samen proberen ze zijn geheim te ontrafelen. Hoe heeft hij hun beider liefde ingezet in het politieke machtspel?
Op overtuigende wijze schetst Pilátová de zoektocht van haar personages. Het dilemma van het terugkeren naar je geboortegrond of juist in den vreemde een nieuwe kans grijpen. Twijfel, schuldgevoelens, het verlangen en tegelijkertijd de moeilijk definieerbare weerzin tegen uw geboortegrond. De vlucht voor het communisme was wegens de Joodse afkomst logisch, maar eens overzee gesettled waren de problemen in Europa over. Voor alle zekerheid wachten ze nog enkele jaren doch dan was het te laat.
Aan de hand van diverse personages in Brazilië en Praag ontvouwt zich langzaam het verhaal. Pilátová brengt de jungle van de jodenvervolging, van de dictatuur in Brazilië en van het communisme in Tsjecho-Slowakije met de taal bijeen.
De taal als redmiddel, als samenzwering tussen mensen. Wanneer in Praag een aantal Braziliaanse vrouwen met Tsjechische achtergrond elkaar treffen, spreken ze Tsjechisch ‘zo gebroken als een oud brood dat langzaam tot stof verkruimelt’ omdat de taal van opa en oma archaïsch is.
Ze spreken het onder elkaar met het Braziliaanse gevoel voor de oppervlakkigheid van vragen en de vrijblijvendheid van antwoorden. Zinnen die half worden uitgesproken, zonder over de zin ervan te piekeren. De verfrissende aanwezigheid van een pratend schepsel.
Luiza en Maruška zijn twee oude vrouwen die de last van hun verleden en de ziel van een dode man samen proberen te dragen en te verklaren. Toen ze elkaar de versies van hun leven in detail hadden verteld, was hun conclusie: we hebben in een bijzondere droom van dezelfde man geleefd, die noch de een, noch de ander toebehoorde.
Jaromír was een spion die uit alle macht tegen de communisten vocht en de twee vrouwen waren beiden een instrument geweest, een ‘geliefd werktuig’, dat wel.
Een boek voor de fijnproever van de taal, ingenieus geconstrueerd.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten